Het gebruik van gemeenplaatsen
‘Als een kind in een snoepwinkel’, ‘voor niets gaat de zon op’, ‘het onderste uit de kan halen’, ‘de bovenste steen…’, ‘meerdere wegen leiden…’, ‘wie A zegt…’ et cetera, et cetera.
Als schrijver kun je met gemeenplaatsen als deze een beroep doen op het je-weet-wel-gevoel van de lezer: verdere uitleg is overbodig. Maar er zit een nadeel aan vast: ze ontnemen je de ruimte om iets op jóúw manier uit te drukken. Je vervalt er immers mee in clichés.
Veel aspirant-schrijvers strooien echter met gemeenplaatsen, waarbij nog een ander nadeel komt kijken: soms worden deze ‘staande uitdrukkingen’ op een wel héél ongelukkig moment gebruikt. Zo was er een fictieschrijver die zijn personage ergens ‘een broertje dood’ aan liet hebben, terwijl de vrouw – je raadt het al – onlangs haar broer was verloren. In een ander manuscript las ik hoe een zwerver ‘met ogen als schoteltjes’ de menukaart van een restaurant bekeek, voor het raam. Pijnlijk. En dan nog de auteur die zichzelf maande ‘niet te zwaar te tillen’ aan zijn beginnende reuma. Van zelfspot was hier helaas geen sprake.
Ook worden gemeenplaatsen nu en dan ‘verbasterd’, zoals ‘de onderste steen uit de kan halen’. Of de dader die ‘voelde hoe de adrenaline door zijn aders spoot’ – ik betwijfel of je dat kunt voelen.
Nóg een nadeel van gemeenplaatsen: ze maken de tekst spreektalig.
Mijn advies is om deze uitdrukkingen enkel binnen citaten te gebruiken – je citeert iemand immers inclusief zijn manier van spreken. En ook fictieve personages zullen zich nu en dan – net als echte mensen – in clichés uitdrukken. Maar als schrijver of verteller mag je gemeenplaatsen zo veel mogelijk mijden.
Reacties